Skip to main content

Toen en nu header

De geschiedenis van de St.Antonius molen

Tussen het oude dorpje Bergen aan de Maas en het gehucht Aijen ligt aan de linkerzijde van de weg een natuurlijke hoogte die volgens oudheidkundige vondsten al voor onze jaartelling bewoond moet zijn geweest. Op het hoogste punt hiervan stond een fraaie stenen molen, St. Antonius genoemd. Zijn windvang was uitzonderlijk: een weids vlak landschap strekte zich voor hem uit tot ver over de Maas. 

Toen de rijksgraaf en markies Von en Zu Hoensbroech het plan had om in Afferden een windmolen te bouwen, zou deze voor de inwoners van Bergen veel gunstiger staan dan de Wellse molen van Pieter Willem, baron de Liedel de Well, waarop zij eerder lieten malen. De baron liet daarom in Bergen een nieuwe stenen molen bouwen. In 1851 ontving hij daarvoor de vereiste vergunning van het provinciaal bestuur. Reeds in 1840 had E. Stoffels het plan om tussen Bergen en Ayen een molen te laten bouwen en het provinciaal bestuur daarvoor toestemming gevraagd. De molen kwam in 1852 gereed, waarvan de 'eerste' steen met inscriptie bewaard is gebleven. De baron stierf echter in het zelfde jaar op zijn kasteel in Well, zijn bezittingen waaronder de molen van Bergen nalatend aan de Weense familie Von Schloissnigg en het vruchtgebruik aan freule A.M. Evers van Aldendriel.

De maatschappij Well, die in het bezit van de kasteelgoederen was gekomen. Verkocht de molen die op "Bamberg" stond, in 1905 aan Gerard of Gerard Hubertus Jetten, gehuwd met Maria Linders, die de pachter van de molen was. In de heuvel bezat de molen aanvankelijk twee togen, die de molenkarren toegang onderin de molen gaven. Jetten liet echter een toog dichtmetselen om deze als machinekamer in te richten voor een petroleummotor van het fabrikaat Aalsche uit Arnhem. De maalstoel, voorzien van een koppel 14-er stenen, werd onderin de molen opgesteld.

Baron de Liedel de Well had in de molen de beste materialen laten verwerken: alle onderdelen en zolders waren in zwaar eikenhout uitgevoerd. In vroeger eeuwen bevonden zich in de omgeving van Well uitgestrekte bossen en lanen met eikeen beukenbomen. Van de kap, die met eikenhouten schaliën was gedekt, was het achterkeuvelens breed en hoog opgebouwd. Later werd onder de kap een zwaar Engels kruiwerk gelegd. De houten lange en korte spruit waren toen reeds aan de bovenzijde met lood tegen inwateren bekleed. De maalinrichting bestond uit twee koppel 17-er stenen voor boerengemaal en bakrogge en een koppel blauwe Duitse "wolfjes" (middellijn één meter) dat eveneens door het spoorwiel werd aangedreven voor het malen van boekweit.

Op 30 november 1937 werden de molen, het molenaarshuis, een stuk bouwland en heide na het overlijden van Gerard Jetten door de erven Jetten publiek verkocht. Het hoogste bod was 3000 gulden en de nieuwe eigenaar werd Theodorus Gerardus Simons, molenaar te Vierlingsbeek (N.B.), die bij W. Gerrits in Vortum-Mullem (N.B.) het molenaarsvak had geleerd. Het gemaal was na het overlijden van Jetten verlopen en Simons stond voor de moeilijke taak het bedrijf weer op te bouwen. De molen werd eerst door de molenmakers Gebr. Harrie en Hem van Asperdt uit Heeswijk-Dinther (N.B.) opgeknapt. Op de gemetselde voet van de petroleummotor, die door Jetten voor oud-ijzer was verkocht plaatste Simons een tweecilinder Listerdieselmotor van 22 PK voor de aandrijving van de maalstoel.

Aan het weer bloeiende gemaal kwam in oktober 1944 abrupt een einde. Na een overhaaste terugtocht over de Maas waren de Duitse troepen in oostelijke richting weggetrokken. De molen was echter voor het Britse geschut, dat bij het veerhuis van Vortum stond opgesteld, een gemakkelijk doelwit in het open veld. Molenaar Simons kreeg op 21 oktober een scherf in de rug en moest in de kelder, waar de familie bescherming had gezocht, behandeld worden. Op zondagmorgen 22 oktober sloegen granaten grote gaten in de romp. De molen hield echter stand. De volgende dag kwamen de Duitsers terug en bliezen het bovenste deel van de molen op. De 26 m. lange roeden van het fabrikaat Fransen uit Vierlingsbeek werden bij de val geheel vernield. De zware gietijzeren molenas bleef echter onbeschadigd en zou later nog dienst doen in de molen van de polder Het Noorden op Texel.

Simons bouwde na de bevrijding een nieuwe woning met maalderij en pakhuis. Aanvankelijk maalde hij nog met de maalstoel die onderin de molen had gestaan en met een 24 PK Deutz-dieselmotor, die hij van molenaar Gerrits in Vorturn had overgenomen. Het constructiebedrijf Verbruggen uit Mill (N.B.) verzorgde de overplaatsing en de inrichting. Dit bedrijf leverde in de jaren dertig en begin veertig mengmachines en constructiewerk voor molens en maalderijen. Ook de firma Chr. van Bussel uit Weert was een afnemer daarvan. In 1952 schafte Simons zich een elektrische hamermolen en een mengketel van het fabrikaat Van Aarsen uit Panheel (L) aan. Deze machines werden later vervangen door een zwaardere uitvoering en een viercilinder Lister-dieselmotor van 60 PK. Op 1 september 1972 werd het mengvoederbedrijf stilgelegd en opgeheven.

Bron: Limburgs Molenboek

  • Hits: 3298