Skip to main content

Toen en nu header

Het leven van weleer op de Lackbar

As ik zo deenk an lang vervloage joare, op de Lackbar wor wej zien geboare"

Het leven van weleer – op de Lackbar, belevenissen van een oud Bergenaar

’s Ochtends rond half zeven werden zij gewekt door een ritmisch geluid dat door heel het huis klonk. Dat kwam van de kachel, dan bewoog moeke het rooster boven de asla snel heen en weer. De kachel werd ’s nachts met een minimum aan kolen brandend gehouden. Daarna moest ze hem opporren en gooide ze de kolen, die de vorige avond door vader in een kolenkit waren klaargezet, op het smeulende vuur. Inmiddels waren de kinders ook beneden. Snel een kattenwasje onder de pomp met koud water. Na het ontbijt stapten de jongens om kwart over zeven op de fiets om een half uur over een zandpad, een rit van vier kilometer naar Bergen te fietsen. Om kwart voor acht begon in de kerk de dagelijkse heilige mis. De kinderen zaten samen met de leerkracht van de jongensschool in de kinderkapel. De mis duurde een half uur en om kwart voor negen begonnen de lessen op school.

Van twaalf tot half twee was het middagpauze. De jongens van de Lackbar fietsten dan naar familie die aan de Rijksweg woonde, daar kregen zij van oma warm eten. Van half twee tot kwart voor vier waren ze weer op school. Op de terugweg fietsten de jongens via de Bergse Hei naar huis om de krant Dagblad voor Noord-Limburg op te halen. Eenmaal thuis wachtte moeke hen op met een glas warme cacao. Daarna trokken ze hun blauwe overall en de klompen aan om iets om het huis, in de koeienstal of op het veld te gaan doen. In en om de koeienstal liepen wel zo’n twaalf tot vijftien katten, die kregen melk als de koeien gemolken waren of kliekjes van het middageten. Er was dan ook nergens een muis te bekennen.

In hun vrije tijd struinden de jongens regelmatig door het gebied van de Lackbar. Van de Wellsche Hut tot de Ceres kenden zij alle zandwegen en heidepaadjes. In de blauwe overall en op de klompen over de Maasduinen, langs Jan d’n Duvel, de Mienenberg, de grote plak (waar de schaapskooi staat), de Bedevaartsdijk, de Peppelboom, het Aijermeer, de Paasberg, het Eendenven en vanaf de Zwelvenberg met zijn zandverstuivingen konden zij de kerktoren van Venray zien.

Voor en na elke maaltijd werd het Onze Vader en Wees Gegroet gebeden. Voor de warme maaltijd om half een nog het Engel des Heren. Na het avondeten gingen de jongens zich om acht uur wassen en de pyjama aandoen, in de woonkamer bij de warme kachel. Ze gaven vader een hand en wensten hem welterusten. Moeken ging met hen mee naar boven. Daar staken zij de vingers in het wijwaterbakje dat naast het deurkozijn hing en maakten nog een kruisteken. Moeder had een warme waterkruik aan het voeteneind gelegd en zo gingen zij heerlijk slapen.

Wanneer er een ernstig zieke of sterfgeval in de familie was, dan werd er vele avonden na het avondeten op de knieën voor een stoel de rozenkrans gebeden. Er leek maar geen einde aan zo’n avond te komen. Bij een sterfgeval in de buurt werd er op een van de avonden voor de begrafenis met buurtgenoten in de kerk of kapel ook eindeloos de rozenkrans gebeden.

De strenge winters brachten prachtige ijsbloemen op de slaapkamerramen. Vóór 1966 had het gezin nog geen elektriciteit, waterleidingen, centrale verwarming of televisie in huis. Er was alleen verlichting op de begane grond, in de koeienstal en in het kippenhok. De lampen met een gaskousje brandden op flessengas. Rondom de boerderij was het overal donker, maar het gezin kende er blindelings de weg.

In 1956 werd er een melkinstallatie aangelegd, die draaide op een benzinemotor evenals de houten wasmachine. Ook kregen zij in dat jaar telefoon, die was aangelegd met bovengrondse bedrading vanaf de Rijksweg.

Op zaterdagmiddagen werden de jongens door moeke van top tot teen gewassen. Een voor een, zittend in een zinken teil in de bijkeuken nadat er een ketel water op het tweepits gasstel was opgewarmd. En zaterdag ’s avonds luisterden zij meestal een hoorspel op de radio, die haar energie haalde uit een Witte Kat blokbatterij. Op zondagen hesen zij zich in de zondagse kleren met een wit overhemd en een nondejuuke. Vervolgens met de auto naar de Hoogmis van tien uur. Elke familie had in de kerk haar eigen gepachte zitplaatsen. Zo zat je tijdens een drukke mis toch als familie bij elkaar.

De katholieke kerk speelde destijds een prominente rol, zowel op school als in het verenigingsleven. Op school werd Catechismus onderwezen die thuis van buiten moest worden geleerd. En een aantal keer per jaar naar de kerk om te biechten. Op de zaterdagen vóór Palmzondag gingen de jongens met een lege fles in een tas die aan het fietsstuur ging naar de kerk om er wijwater te halen. Voor de kerk stonden enkele zinken teilen gevuld met wijwater – dat was normaal water dat door de pastoor gezegend was – en kon in de meegebrachte fles mee naar huis worden genomen. In diverse besturen zoals die van de gemeente, scholen, boerenleenbank, boerinnenbond, Jong Nederland en sportverenigingen was altijd een geestelijk adviseur, pastoor of kapelaan aanwezig. Met als doel dat er geen buitensporige activiteiten konden plaatsvinden. Met name de kerkelijke feestdagen door het jaar heen waren erg belangrijk. Bij sommige feesten trok de bevolking in processie door het dorp.

“As kiend dochte, den tied gut nooit veurbej, toch is ’t gedaon…”

  • Raadplegingen: 1060