Oorlogsverhaal Ben Giesen
Mijn verhaal begint op 10 mei 1940.
Ik woon aan de Rijksweg en hoor ’s morgens en de gehele dag, dat er tanks en alle soorten voertuigen over de weg richting Nijmegen rijden. Ze komen ook over de Siebengewaldseweg vanaf Siebengewald. Het blijken Duitsers te zijn, of zoals we ook wel zeggen: “moffen”.
Alle versperringen die over de weg zijn gemaakt, stellen niets voor. De tanks rijden er gewoon overheen.
Aan de overkant van de Maas staan langs de Maas enkele kazematten.
Er schiet overdag nog meerdere keren een kanon en dan wordt het stil in Bergen. De oorlog is begonnen.
Daarna gaat het dagelijkse leven eigenlijk voor iedereen gewoon door. Iedereen gaat weer naar zijn eigen werk op kantoor of fabriek, de boeren gaan varkens voeren, koeien melken, de oogst binnen halen.
Alleen krijgen we ander geld.
De boeren moeten meer afgeven, maar zoals altijd zijn ze slim. Er wordt stiekem geslacht, bv. de pastoor loopt dan te brevieren in de tuin van de pastorie, maar eigenlijk houdt hij in de gaten of er Duitsers aankomen. Levensmiddelen, kolen, alles is op de bon. Wij hebben toen geen honger gehad. Wel is er ‘spertijd’. Er wordt zelfs een beetje kermis gevierd. Er zijn wel momenten dat we in de schuilkelders moeten. Dan staan we ‘s avonds buiten, starend naar de lucht en zien in groten getale van die grote vliegtuigen, volgeladen met bommen, richting Duitsland vliegen, vooral het Roergebied.
Er zijn ook Duitse jachtvliegtuigen die deze grote vliegtuigen beschieten. Het gebeurt wel eens dat er een geraakt wordt, dan zie je eerst een klein vlammetje, dat wordt een grote vuurbol en het vliegtuig stort dan ergens neer.
In Bergen op de Paal staan schijnwerpers die met afweergeschut de hemel afzoeken naar vliegtuigen. Vanuit de vliegtuigen worden dan zilverpapieren snippers gestrooid om dit te voorkomen. 3 grote geallieerde bommenwerpers zijn boven Bergen neergehaald (Aijermeer – Vliegerberg – Achter het Meeuwenven).
Vanaf juni 1944 verandert er wel het een en ander. De geallieerden zijn in Normandië geland: D-Day. Ze zijn onderweg om ons te bevrijden.
Eind 1944 worden de dorpen aan de overzijde van de Maas bevrijd. Dat is maar 200 meter verder. We denken dat de bevrijders ook al gauw in Bergen zullen zijn, maar we hebben het helemaal mis.
Er zullen nog een paar heel zware maanden volgen.
De inwoners van Afferden moeten evacueren en komen in Bergen en Well terecht bij verschillende gezinnen en in de grote kelderruimtes van de melkfabriek in Aijen.
Vanaf oktober 1944 beginnen in Bergen grote beschietingen door kanonnen vanaf de overkant van de Maas door de geallieerden. Vooral gericht op grote hoge gebouwen waar de Duitsers zich hebben verstopt. De Duitsers bespioneren de overkant van de Maas. Meerdere mensen worden zwaar gewond of gedood. In de volgende 3 maanden wordt Bergen, Heukelom en Aijen zeer zwaar beschadigd. De kerk en de kapelanie krijgen de volle laag. In de periode van oktober 1944 tot begin maart 1945 ligt Bergen voortdurend onder zwaar granaatvuur. We hebben wel vanaf die eerste nacht de bedden in de kelder gebracht, maar van slapen komt niet veel terecht. Je bent nergens veilig, ook in de kelder niet. Buitenshuis worden bunkers gegraven om te schuilen tegen granaatvuur. In de bunkers wordt vaak de rozenkrans gebeden, dat alles maar goed af zal lopen.
Tot overmaat van ramp is het eind november ook nog heel hoog water en moeten de kelders, waar de mensen schuilen tegen de bombardementen, steeds met emmers worden leeggeschept. Met kerstmis kunnen we niet naar de kerk, deze is verwoest. De mis wordt gehouden bij Café Lamers in de kelder.
Overal afweergeschut. ’s Nachts bommenwerpers en granaatvuur. Dit is eigenlijk niet te beschrijven, dat moet je helaas meegemaakt hebben. Dat wij, dat wil zeggen mijn familie, het er levend afgebracht hebben, is echt een wonder. Later na de bevrijding horen we dat er toch heel wat bewoners van Bergen, Heukelom en Aijen door het oorlogsgeweld zijn omgekomen, vooral door granaatscherven.
We beseffen eigenlijk niet hoe gevaarlijk het is om buiten te komen, maar ja het leven gaat door, eten moeten we toch, maar dat moet van de voorraad. Velen hebben zelfs een varken, geit en konijnen. Je kunt nergens meer naartoe, geen bakker, geen melkboer. Wij hebben veel zelf, of we gaan naar de buren, die hebben een boerderij. Zo hebben we deze maanden doorgebracht, ‘s Nachts in de kelder, overdag gauw wat eten klaarmaken en wat wassen. En op gezette tijden vanwege het granaatvuur de kelder of buiten de bunker in. Af en toe lopen we ’s morgens over naar de buren, van de ene naar de andere kelder.
Via de tramlijn Nijmegen-Venlo worden stiekem zakken met graan van de boeren naar een groothandel in Venlo vervoerd. Daar is ook hongersnood. In ruil daarvoor krijgen we allerlei gebruiksartikelen om van te leven of mee te werken. Wij hebben een molentje, daar wordt koolzaad mee gemalen voor de olie. Dat wordt door velen gebruikt.
Er wordt bij ons voor het huis een tramwagen neergezet. Volgens de Duitsers zit daar gereedschap in. Deze staat er nog maar enkele uren, tot we van over de Maas met granaten beschoten worden tot er een voltreffer is. Er zit geen gereedschap in maar munitie. De tramrails en woningen zijn zwaar beschadigd. Als de tramrails kapotgeschoten zijn, wordt alles heen en terug vervoerd met een vrachtbedrijf uit Siebengewald. Het is verschrikkelijk. Overal lopen Duitse soldaten. Het is een angstige tijd. Sommige dingen die we doen, mogen eigenlijk niet. Als ze je pakken, kun je doodgeschoten worden.
De evacuatie
De Duitsers verwachten dat de geallieerden vandaag of morgen de Maas zullen oversteken.
Op zondag 7 januari, ’s morgens in alle vroegte, komen de Duitsers overal vertellen dat we over 2 uur weg moeten zijn. Wie niet op tijd klaar staat, zal ‘erschossen’ worden. Mijn vader en moeder en acht kinderen, mijn jongste broer is drie weken oud, met kinderwagens, kruiwagens, karren en alles wat maar een beetje kan rijden, gaan we te voet op stap. Het sneeuwt die dag en het is bitter koud en glad. We hebben zoveel mogelijk kleren over elkaar aangetrokken tegen de kou. Er wordt zoveel op de rug gebonden, dat je voorover moet lopen om niet achterover te vallen. Er zijn moeders bij die een pasgeboren kindje gewikkeld in een deken in hun armen meenemen. Via Siebengewald trekt de hele colonne verder naar Weeze, 15 kilometer. De mensen in Weeze hebben veel medelijden met de evacuees. De meesten slapen die nacht op stro in de houtfabriek van Geenen. Sommige mensen hebben nog een paard en wagen bij zich, maar die blijken ’s morgens gestolen. De volgende dag wordt ons gezin opgesplitst in drieën: mijn moeder met de baby en mijn zus in een vrachtwagen. Twee broers met mij, de jongste broer van anderhalf jaar, heb ik de hele dag op de arm gedragen en de ander vast met de hand. Mijn vader met drie broers en een kar vol spullen en levensmiddelen. Via Goch loopt de hele groep naar Kleve, waar de straten spiegelglad zijn. Daar vinden we ‘s avonds elkaar weer terug. De kar met spullen en levensmiddelen is onderweg grotendeels achtergelaten, het is te zwaar.
We slapen daar in een school, waarvan het dak lekt en ramen kapot zijn, steenkoud dus. Ook stikt het van de luizen en de vlooien. Daarna weer op pad en via de pont in Emmerich de Rijn over naar ’s Heerenberg. Al 50 kilometer te voet en het is heel slecht weer. Vanuit ’s Heerenberg kunnen de meeste kinderen en ouden van dagen met paard en wagen naar Doetinchem. De mannen lopen er achteraan. Van daaruit gaat het naar allerlei verschillende dorpjes, waar we meestal heel goed opgevangen zijn. De meeste mensen uit Bergen en Afferden hebben 3 weken rondgezworven om ergens onderdak te vinden. Uiteindelijk komen sommige gezinnen zelfs terecht in Drenthe en Groningen. Wij komen terecht in omgeving Westerbork. Daar worden wij ondergebracht in een dorp bij vier verschillende gezinnen, die erg goed voor ons zijn. Velen hebben daar deelgenomen aan de plaatselijke werkzaamheden. We gaan daar ook naar school. ’s Zondags naar de katholieke kerk, waar ook andere Bergenaren en Afferdenaren komen. We weten niet hoe Bergen er aan toe is. In het voorjaar merken we dat de Duitsers steeds minder vliegtuigen de lucht in kunnen sturen: weinig vliegtuigen meer over en gebrek aan benzine. Als wij horen dat Bergen in maart 1945 bevrijd is, zijn enkele Bergenaren met de fiets of liftend, al eerder teruggegaan. In mei 1945 krijgen we de gelegenheid om met een konvooi van geallieerde legervoertuigen terug te keren naar Bergen. Vanaf Mook via de Rijksweg zien we al dat alles kapot is, veel huizen in puin, de bossen zijn bijna kaal. Het kruispunt Venlo -Nijmegen - Bergen -Siebengewald is opgeblazen.
Café Lamers is zwaar getroffen. Ik zie de geallieerden bezig met een machine, die zo groot is dat die in een tijd van een uur, een huis met de grond gelijk maakt. Later hoor ik dat dit een bulldozer is. Bergen is een grote ruïne. Wat een ellende. Ik zie niets dan puin, puin en nog eens puin. Soms zit er iemand achter dat puin wat te rommelen tussen de resten. We kunnen ons eigen huis niet in, daar wonen al eerder teruggekomen bewoners. Zij hebben zelf geen huis meer. Door met elkaar te overleggen, krijgen we uiteindelijk toch een kamer in ons eigen huis. Als
mijn vader buiten in de tuin gaat kijken, waar hij van alles in de grond heeft verstopt voor dat hij moest evacueren, blijkt het te zijn opgegraven en is alles verdwenen.
De kerk en het gemeentehuis zijn een grote puinhoop. De Romaanse toren is zwaar beschadigd.
De school ligt in puin. De kinderen kunnen pas later naar een tijdelijke school in een noodgebouw.
Al gauw gaan we aan de slag met het herstel. Iedereen helpt elkaar. Bergen is één grote familie in die tijd. We hebben de hulp van de HARK, hulporganisatie Rode Kruis.
Er staan door het hele dorp verschillende noodwoningen, nissenhutten, barakken.
’s Zondags gaan we naar de mis in de zaal van Schelbergen.
Het gewone leven keert langzaam terug. Iedereen in het dorp werkt mee aan de wederopbouw. Het zal nog wel een paar jaar duren, maar ik denk maar: als ieder zijn steentje bijdraagt, zal het zeker lukken.
- Hits: 2812